Deze proef met compostwormen is een onderdeel van het project “ Bouwen aan een betere (landbouw) bodem”. Dit project is door de provincie Gelderland gehonoreerd. De aanvrager is Wageningen UR (de heer Hein Korevaar) en bestaat uit de volgende 3 onderdelen; Vermicompost (wormencompost), Mais na graanteelt en de Effecten van het verhogen van de pH.

De looptijd van dit project is tot medio 2021. Een eis van de provincie Gelderland is ook dat kennis wordt verspreid.

In dit project werken de volgende organisaties:
• Wageningen UR
• Nutriënten Management Instituut (NMI)
• Hogeschool Van Hall Larenstein
• Groeikracht BV (Winterswijk)
• MyNoke (Nieuw Zeekand)
• WCL Winterswijk / gemeente Winterswijk

Vermicompost

Vermicompost
De bedoeling is dat in de toekomst landbouwers zelf hun eigen landbouwgrond beter (gezonder) maken door organisch materiaal dat op of nabij hun eigen agrarisch bedrijf vrijkomt te gebruiken. Deze handeling zou dan gewoon onder het begrip “ goede landbouwpraktijk” moeten vallen.
Op landbouwgrond wordt met rillen van gemengde “niet-gevaarlijke” organische afvalstromen gewerkt. Deze rillen bestaan uit een mengsel van maaisel (berm of sloot), mest, GFT eventueel aangevuld met houtsnippers / stro. Dit mengsel van afvalstoffen worden door compostwormen (Tijgerworm / Eisenia F(o)etida) omgezet in hoogwaardig compost; ook wel wormenmest genoemd. Dit proces vindt binnen een tijdsperiode van circa een half jaar plaats. Het omzetten van de materialen door wormen naar wormenhumus is in principe geen probleem, dat lukt. Hier liggen internationale ervaringen aan ten grondslag. Vermicomposteren wordt op grote schaal toegepast in Nieuw-Zeeland, Australië, India en Amerika. Er wordt bij dit project wel onderzocht of de verhoudingen van de input materialen (maaisel, mest, organisch afval) nog van betekenis is en hoe het omzettingsproces reageert op het Nederlandse klimaat (mn. de winter). De uitdaging is om de wormen een “lekkers maaltijd” voor te zetten. Alleen maaisel of alleen mest is te eenzijdig

Vervolgens wordt deze compost in het volgende groeiseizoen gebruikt als bodemverbeteraar in percelen langs waterlopen, met als doel de gewasopbrengst te verhogen en tegelijkertijd de uitspoeling van nitraat naar grond- en oppervlaktewater te verminderen. Uit (internationale) ervaringen blijkt dat door het gebruik van wormencompost de bodem verrijkt wordt met o.a. bodemmicro-organismen die een positieve werking hebben op de plantengroei, planten een betere wortelgroei krijgen, het organische stofgehalte van de bodem wordt verhoogd, met een beter stikstof- en vochtvasthoudend vermogen.

Het project beoogt een praktijkonderzoek naar het perspectief van, enerzijds, lokale afvalverwerking/compostering als onderdeel van de regionale circulaire economie en anderzijds het gebruik van deze compost als bodemverbeteraar met oog op gewasproductie en waterkwaliteit.
WCL Winterswijk heeft al ruim 20 jaar ervaring met diverse landbouwprojecten; opschalen naar meerdere deelnemers, zorgen voor draagvlak en publiciteit zijn daarom bekende stappen.
Alle materialen die in dit project worden samengevoegd kunnen ook apart in of op de bodem worden verwerken. Mogelijk is dit regeltechnisch veel eenvoudiger maar de bodem is veel beter af door deze materialen eerst apart te laten omzetten in wormenhumus en deze vervolgens te verspreiden op het land. Alle organische materialen die gebruikt worden hebben geen risico richting lucht en of bodem. Desondanks zal e.e.a. wel worden onderzocht.
Wat ook niet onbelangrijk is, is hoe dit bedrijfstechnisch ingepast kan worden. Dit wordt ook onderzocht door regelmatig met boeren te overleggen en hun nauw bij dit project te betrekken (kennis verspreiden). Indien we over enkele jaren het zelf maken van wormenhumus onder de boeren willen gaan promoten dan dienen we ook heel goed te weten of op boerderijschaal een wormenbed (rillen) eenvoudig zelf opgezet kan worden. Of is het te arbeidsintensief en/of dienen er landouwmachines van derden te worden ingehuurd. Als het te moeilijk (te duur) is dan zal het in de toekomst ook geen navolging vinden ondanks dat het gebruik van wormenhumus leidt tot een hogere opbrengst van o.a. mais.

Maïs na graan
Doel van dit praktijkexperiment is om graanteelt weer in de gangbare landbouwpraktijk van melkveebedrijven op te nemen. Uit eerder uitgevoerd onderzoek (Korevaar e.a., 2014) bleek het saldo in de Oost-Achterhoek van een hectare graan gemiddeld zo’n 400 euro lager dan van maïs. Veehouders willen niet graag minder maïs gaan voeren en een flinke maïsopbrengst blijft dus een belangrijk doel op de meeste bedrijven. Uit wegingen van Groeikracht is af te leiden dat een gewasrotatie van maïs na graan 20% meer op kan brengen dan continuteelt van maïs. Even kort door de bocht geredeneerd zou men op 20% van het bouwlandareaal graan kunnen telen als het overige areaal bouwland (20% van totaal in verband met derogatie) 20% meer oplevert.
Verwachte voordelen van graan t.o.v. snijmaïs voor de toplaag zijn:
− graan laat 2,5x zoveel organische stof achter dan maïs;
− graan geeft een betere bodemstructuur door diepere beworteling;
− graan zorgt voor een vroeg nagewas waardoor minder N uitspoelt;
− graan neemt eerder N op, waardoor voorjaarsbemesting ook minder uitspoelt;
− meer biodiversiteit (akkervogels) en landschappelijke diversiteit;
− hogere maïsopbrengsten bij gelijke bemesting zorgt ook voor minder verlies van mineralen naar grond- en oppervlaktewater.

Willen we graanteelt stimuleren dan moeten we zorgen dat:
− de opbrengsten omhoog gaan zodat het saldo verschil kleiner wordt;
− de lange termijn voordelen in kaart worden gebracht (uitspoeling N, betere organische stofbalans van de bodem en hogere maïsopbrengsten na graan door wisselbouw effect)
− de betekenis van graanteelt voor biodiversiteit beter in beeld wordt gebracht.

Voor dit experiment gaan we bedrijven zoeken die 3 seizoenen graan i.c.m. maïs gaan telen. Op zowel de wisselbouwpercelen als de continueteelt percelen worden graan- en maïsopbrengsten bepaald. Om een indruk te krijgen van de uitspoeling worden alle N-inputs en -outputs van het perceel bepaald en wordt N-min gemeten in de laag 0-60 cm (direct na de maïsoogst op zowel de graan- als de maïsprecelen). Om goede graanopbrengsten te halen, krijgen de deelnemers een uitgebreide teeltbegeleiding (zo mogelijk wordt een uitwisseling met Duitse telers georganiseerd).
Daarnaast zal aandacht geschonken worden aan het verwerken van het graan tot krachtvoer in het rantsoen. Hierbij wordt voortgebouwd op de ervaringen van de GLB-pilot (Korevaar e.a., 2014). Op die manier gaan veehouders graan als een volwaardig voedergewas zien in plaats van een teelt met een laag saldo.

Effecten van verhogen van de pH
Veel maïsland heeft een te lage pH blijkt uit de analyseresultaten van Eurofins Agro (2017). Het gaat om percelen op zandgrond in de provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe, maar ook in andere provincies komt een te lage pH veel voor. Bekalking is in principe een eenvoudige maatregel om de pH te verhogen. Vaak wordt dit achterwege gelaten vanuit kosten- en/of arbeidsoogpunt. De optimale pH voor maïs op zand ligt minimaal op 5,5. Een te lage pH op maïs kost al snel 10-20% opbrengst. Eén op de drie percelen maïsland heeft een pH onder de 5. Een praktijktoetsing van maatregelen in het gebied rond Winterswijk om de waterkwaliteit te verbeteren liet zien dat met name in maïspercelen langs waterlopen de pH te laag was, en bekalking tot meeropbrengst leidde (Den Boer & Zandstra, 2013). Uit de CANTOGETHER studie (Hanegraaf & Korevaar, 2013) kwamen aanwijzingen naar voren dat het aanpassen van de pH langs watergangen perspectieven biedt om de waterkwaliteit van beken te verbeteren, maar ook op gespannen voet kan staan met het behoud van bodemkwaliteit. Uit de regionale gebiedsanalyse bleek dat door de maatregel het potentieel N- en P-verlies verminderde met 9 resp. 20 % van de toegediende hoeveelheden. De maatregel werd door de deelnemende melkveehouders als economisch aantrekkelijk bestempeld. Aanvullende berekeningen lieten zien dat met de juiste combinatie van maatregelen (bekalking, organische stofbeheer) een verbetering van de maïsopbrengst met behoud van bodemkwaliteit mogelijk is (Hanegraaf e.a., 2016).

Doel van dit praktijkexperiment is om de effecten van bekalking te meten in maïspercelen op zandgrond op opbrengst, potentiele stikstofverliezen (uitspoeling) en organische stofgehalte. Het experiment zal als volgt worden opgezet:
• selectie van 2 groepen percelen, a) langs waterlopen; b) niet langs waterlopen
• opsplitsing van de percelen of perceelsranden langs waterlopen, en toepassen van twee behandelingen in bekalking
• monitoren van bodemeigenschappen (o.a. pH, organische stofgehalte, N-min in herfst) en gewasopbrengst, in nulmeting en jaarlijks terugkerend
• opstellen van stikstof- en organische stofbalans.

Vermicompost

De resultaten van het praktijkexperiment zullen worden verwerkt in concrete handvatten voor het pH-management in maïspercelen.
Kennis